Op het gouden zand op bodem van de Mekong, die in nattere tijden is bedekt met een laag water, groeit spontaan een plant, en nog geen misse.
Ondanks de rigide, schijnbare democratie, groeit alles hier spontaan. Bomen, huizen, mensen.
In het station staat een Hollandse familie. Papa, mama, kindje en tante.
"Nee niet in die plas lopen jongen, dat is vies." De jongen hupt over en weer over de plas, ik wacht op het moment dat hij erin loopt.
"Jongen, wil je nog wat water, water is gezond, wil je water, je hebt al teveel suiker?" De jongen neemt het flesje water, drinkt een beetje en maakt dan papa nat. Papa is boos en kapt het ganse flesje op de jongen, de jongen verschiet, lacht en zegt sorry.
"Wil je een beetje in je buggy zitten? Kom we gaan wat in de buggy zitten." De jongen begint te wenen en brullen, neemt de bal uit de buggy en wil met de bal spelen, maar dat mag niet.
"Kom we gaan je gezicht eens schoonmaken met een zeepdoekje, papa jij ook?" Papa hoeft niet.
"Wil je wat tekenen, wat wil je tekenen, welke kleur wil je?" De jongen tekent, maar zijn papiertje legt hij op een plasje koffie op de bank, gedaan met tekenen.
"Gaan we verven? Je neemt je vinger" - Mama neemt zijn vinger - " en je wrijft het op het papiertje, ok goed zo, kom we maken vlug je handen schoon met een zeepdoekje."
"Niet te dicht bij de sporen jongen, dat is gevaarlijk, wil je dood, wil je dat?" Ik wacht op het moment dat hij op de sporen loopt.
"Ik denk dat het tijd is" Mama doet haar loodzware rugzak aan en kijkt op een geschreven tablet naar de vernieuwde treinuren (officiële treinuren zijn in Thailand een indicatie, geen zekerheid). "Wat 10u30? een halfuur later? Ach neen!"
Op een bankje ver zit een Thais jongentje al anderhalf uur naast de mama, ze zeggen allebei niets.